Coba Ritsema -Jacoba Johanna Ritsema was een 19e eeuwse portretschilder uit de Noordelijke Nederlanden.
Jacoba, of Coba, werd in 1876 geboren als dochter van de boekdrukker Coenraad Ritsema en zijn vrouw Jeanette (Jannetje) Moulijn in een artistiek gezin met een zus en twee broers. In haar familie waren al enkele bekende kunstenaars: haar grootvader Jacob Ritsema was amateurschilder, haar vader was lithograaf en de schilder en etser Simon Moulijn was een neef van haar moeder.
Zij was in haar opleiding leerling van August Allebé, George Hendrik Breitner, Carel Lodewijk Dake, Fredrik Theodorus Grabijn, Jacob Ritsema (haar broer), Thérèse Schwartze en Nicolaas van der Waay.
Na een korte verhuizing naar Haarlem verhuisde Coba in 1899 naar een huis aan de Jan Luykenstraat 23 in Amsterdam, terwijl ze haar atelier had op de vierde verdieping van Singel 512. Ze richtte zich op de stillevenstijl en werd afgewezen door een aantal beroemde kunstenaars die ze als docent in gedachten had – ze dachten dat ze de begeleiding van Ritsema niet nodig hadden. Ze was lid van de Lucasvereniging en Arti et Amicitiae (waar ze een van de eerste vrouwelijke stemgerechtigde leden was), verenigingen rond haar voorbeeld Thérèse Schwartze. Erkenning zou echter volgen: in 1910 won ze de bronzen medaille op de Expositie Universelle et Internationale in Brussel, in 1912 en in 1923 won ze een zilveren medaille van de stad Amsterdam, en in 1918 won ze een Koninklijke medaille die haar door koningin Wilhelmina was gegeven. In 1912 noemde de criticus Albert Plasschaert de vriendenkring waarvan Ritsema deel uitmaakte de Amsterdamsche Joffers – een groep jonge rijke vrouwelijke kunstenaars die veel samenwerkten en een gezamenlijke visie op kunst hadden. Ze werd docent van de studenten Grada Jacoba Wilhelmina Boks, Lize Duyvis, Jan den Hengst, Tine Honig, Coba Surie, Hillegonga Henriëtte Tellekamp, Victoire Wirix en Gonda Wulfse. Ze werd niet beschouwd als een expliciete feministe, maar tegelijkertijd als een voorbeeld van een onafhankelijke vrouw.
While focusing on still lifes and portraits, Ritsema’s works were described in 1947 by critic Johan van Eikeren as if they could have been created by a man – a compliment in those years. Though his work was usually well-sold, she was not such a master that she could afford to refuse compromises. In her portraits, there is a clear difference between those of her relatives and direct connections, which are rather realistically painted, and those of models – which are usually more impressionistic.
Coba was close with her brother Jacob, and when he suddenly died in 1943, she took it hard – Jacob was also a painter, and she consulted him frequently about her work. In 1957, she won the Rembrandt Award, a prize awarded once every five years by the city of Amsterdam. In her later years, she remained active, though her studio was not easily accessible for a woman of her age, as it was on the fourth floor – she had placed chairs on each floor to rest while climbing. In her final years, she lived in Pro Sinecure on Amsterdam’s Vondelstraat, where she died from her weak heart in 1961.
She was a member of the Pulchri Studio in The Hague and the Drawing Society Pictura. Works by Ritsema can be seen in the Teylers Museum and Mesdag van Calcar, but she also had a solo exhibition at the Frans Hals Museum.
www.ftn-books.com has several publicatiosn on Ritsema now available. Among them the 1946 Stedelijk Museum catalog.
Like this:
Like Loading...